Laten wij samen met de geluksfilosoof Aristippus opnieuw de grote vragen stellen: Wie of wat zijn wij eigenlijk? Waar verlangen wij nu in de kern echt naar? Wat is de zin van ons bestaan hier op aarde?

Deze levensvragen lijken in eerste instantie onbeantwoordbaar. Maar Aristippus beweert dat we de antwoorden op deze vragen eigenlijk al uitgesproken in onszelf kunnen vinden. Wat leert de waarneming ons nu keer op keer? Zet alle ideeën die je hebt over goed en kwaad tussen haakjes, luister naar de stem van je eigen lichaam. Wat hoor je dan? “Geluk is goed, leed is slecht!”

Het enige waar we echt zeker van zijn, zegt Aristippus, is dat wij, niet anders dan alle andere dieren, streven naar genot, en daarbij pijn zoveel mogelijk proberen te vermijden. Een gedachte die bij ons op instemming kan rekenen – klinkt toch best weldoordacht, nuchter, zelfs modern. Net zoals wij met zekere evidentie ervaren dat vuur voor ons warm aanvoelt, zo ervaren wij ook onmiddellijk dat genot iets waardevols en goeds voor ons is, en pijn iets slechts. Ieder mens wordt dus door zijn onbevooroordeelde zintuigen gedreven tot het streven naar geluk, zo concludeert Aristippus.

Hoewel wij menigmaal menen geleid te worden door hoogstaande nobele Ideeën in ons handelen, beweert Aristippus dat eigenlijk ieder van ons onbewust gedreven wordt door het streven naar het eigen geluk. Maar als iedereen bewust of onbewust van nature naar geluk streeft, dan moet dit ook gelden voor de huidige machthebbers van de samenleving, en tevens voor de oorspronkelijke wetgevers en moralisten die ons onze plichten voorgeschreven hebben. De reden waarom wij geen bevredigend antwoord kunnen vinden op de vraag “Wat is rechtvaardigheid?” is niet omdat het zo’n ingewikkelde vraag zou zijn.

De reden is dat wij, zolang wij nog een zwaar geweten hebben, het voor de hand liggende antwoord niet over onze lippen kunnen krijgen. Zij luidt: rechtvaardigheid en de wetten dienen de belangen van de status quo, een toestand waar de heersende klassen van profiteren, terwijl het volk zich in naïviteit vrijwillig aan hen onderwerpt.

“Steel niet!” – want dat is in het belang voor zij die kapitaal en bezit hebben. “Lieg niet!” – want dat gaat tegen mijn controledrang in. Ik kan je dan namelijk niet meer vertrouwen, en er niet meer op rekenen dat jij mij gelukkig zult maken – hoe kan ik anders uitsluiten dat je niet in het verborgene dingen doet die mij pijn zullen doen.

De wetten en intellectuele ideeën van de cultuur vertegenwoordigen geen inzichten in de waarheid of het goede, maar enkel vermomde belangenvertegenwoordigers van de heersende klassen. De heersende rationaliteit is uitsluitend een reflectie van de bestaande onderdrukking van de beschaving. De cultuur, met haar conventies en wetten, beoogt niets anders dan een temming van het natuurlijke streven naar geluk van het volk, zo beweert Aristippus, en de beschaafde mens verschilt enkel van de onbeschaafde mens, “in dezelfde mate als waarin afgerichte paarden verschillen van niet-afgerichte”[1].

Ideeën zijn producten van politieke conflicten tussen verschillende klassen die naar geluk streven, en niet de universele vruchten van het onbevoordeeld denken.

Echte wijsheid bestaat volgens Aristippus dan ook niet uit het inzicht in enige mens-overstijgende idealen of door goden opgelegde wetten. Wijsheid is een kwestie van sluwheid en berekening, de vaardigheid om op flexibele wijze de situatie naar je hand te zetten, om er zoveel mogelijk genot en plezier uit te putten.[2] Wat de verlichtte filosoof onderscheidt van de normale mens, is dat hij zich in zijn leven gelukkig weet te maken. En het is met wijsheid dat je in staat bent een ‘onbeschaafd’ en ‘gewetenloos’, oftewel vrij leven te leiden. De wijsgeer weet altijd de gevestigde wetten te ontlopen. Daarom verwoordt Aristippus de bijdrage van de filosofie in de volgende termen: “Als alle wetten zullen worden opgeheven, zullen wij filosofen op dezelfde manier blijven leven.”[3]

[1] D.L. II.

[2] Diogenes Laertius, Aristippus, VI.

[3] Diogenes Laertius, Aristippus, VI.